Tot ver in de 19e eeuw waren klerken en kopiisten, die met pen en inkt aan een hoge lessenaar schreven, heer en meester in het kantoor.
In 1874 kwam in de VS de Sholes & Glidden, de eerste seriegeproduceerde schrijfmachine, op de markt. Tot haar eerste kopers hoorden telegrafisten, stenografen en enkele auteurs waaronder Mark Twain.
Een noemenswaardige functie op kantoor kreeg de schrijfmachine pas vanaf 1880, een tijd gekenmerkt door een sterke groei aan als kapitaalvennootschap geleide bedrijven. In deze bedrijven ontstond een steeds sterkere functionele structuur binnen de administratie. Zelfstandige afdelingen zoals bestellingopname, kostenberekening, verzending en boekhouding staken ook steeds meer de kop op. Binnen deze afdelingen kwam het tot een uitgesproken hiërarchiesering van functies.
Gecoördineerd en gecontroleerd door managers verrichtten het merendeel van de werknemers deelarbeid, waarvan de echte bedoeling meestal geheim bleef.
De door economische bedrijvigheid stijgende externe en interne communicatie zorgden voor een overvloed aan schrijfwerk. Met machines kon men niet alleen sneller schrijven, maar ook in één werksessie meerdere kopieën voor het archief opstellen.
Het kunnen bedienen van een schrijfmachine was een troef, die typiste(n)(s) tegen klerken en kopiisten konden uitspelen. Op lange termijn had dit echter ook nadelen: typiste(n)(s) stonden opeens helemaal onderaan de bedrijfsladder, omdat ze slechts één beperkte activiteit uitvoerden.
Niet in het laatst voltrok zich rond de eeuwwisseling een feminisering van het routinekantoorwerk. Terwijl in 1870 slechts 7 op 151 stenografen en typisten vrouwen waren, bedroeg hun aantal in 1900 reeds 86.000 (tegenover slechts 26.000 mannen). Daarnaast telde de VS op dat moment nog eens 74.000 boekhoudsters en kassiersters, alsook 18.000 vrouwelijke bediendes.