De ontwikkeling van het moderne bureau gaat terug tot in de Renaissancetijd. Vanaf het einde van de Middeleeuwen stegen de internationale handelsbetrekkingen en kwamen nieuwe vormen van boekhouding en financiering uit Italië overgevlogen.
De centrale werkruimte in een koopmanshuis was het middelpunt van alle handelstransacties. Omdat kwaliteitsschommelingen en bedriegerijen schemer en inslag waren, werden alle geleverde goederen hier grondig gecontroleerd. Contante betalingen werden altijd nageteld en munten werden met een weegschaal steeds op echtheid gecontroleerd.
Zowel contante als de stilaan opkomende niet-contante betalingen, moesten afgerekend en geboekt worden. Contact met handelspartners en -filialen kon enkel met brieven in stand gehouden worden. Nieuwe handelstransacties konden alleen maar a.h.v. meer administratie gepland en gecontroleerd worden. Het bureau werd het belangrijkste meubelstuk van een koopman zijn kantoor: het was de plaats waar hij schreef, rekende, boekhield en geld incasseerde.
Het kantoor van een koopman uit de Renaissance doet in vele opzichten verbazingwekkend modern aan. I.p.v. met specifieke hulpmiddelen moest men het destijds met ganzenveer, inktpot, lessenaar en muntweegschaal stellen. De steeds stijgende hoeveelheid documenten werd ofwel chronologisch (niet alfabetisch!) in het koopmansboek genoteerd, ofwel op afzonderlijke stapels gelegd. Meerdere van zulke stapels werden dikwijls samen op een bank gelegd (vandaar de uitdrukking "geld op de bank zetten").
Aan de basis van de welvaart lag de handel in verschillende goederen. Kruiden zoals peper, kruidnagel en kaneel kwamen voornamelijk uit het Oosten. Bont en pels uit de Baltische staten werden omgeruild voor ijzerwaren uit Duitsland. Wol uit Engeland en laken uit Vlaanderen waren even gegeerd als Duits bier en zout uit Lüneburg. Het hoge risico dat met scheepstransporten gepaard ging, zorgde voor de oprichting van de eerste verzekeringsmaatschappijen.